De krantencolumnist is een kleine krabbelaar in de marge. Een parasiet bovendien. Genesteld in de kantlijn op pagina 2 van het dagblad, parasiterend op het nieuws dat heldhaftige journalisten boven water hebben getakeld, probeert hij (soms is het een zij, steeds vaker zelfs, want voor het schrijven van stukjes is geen fysiek overwicht nodig, en weinig testosteron) de illusie uit te stralen dat er orde in de chaos valt te scheppen.
Het nieuws mag dan angstaanjagend zijn en overweldigend en onbegrijpelijk, maar dat geeft niet. Want daar is de columnist al om, terwijl de bloedklodders nog in het rond vliegen, met veel of iets minder aplomb de zaken van duiding te voorzien. Van dik hout 1, van dik hout 2, van dik hout 3, kantelpunt hier, cruciaal moment in dit tijdsgewricht daar, fundamentele fout in het politieke stelsel, slachtoffers van systeemfalen – zo zit het, beste lezer, en niet anders.
Daarna komen de twijfel en de tegenargumenten aangeslopen. De krant ligt dan al onder in de kattenbak.
Het ritme is genadeloos. Om de dag ongeveer 535 woorden waar een beetje samenhang in moet zitten, deadline ruim vóór tien uur ’s avonds, maar te vaak gaat de schrijver van dienst erop en erover. Met boze en ongeruste telefoontjes tot gevolg, want de krantenmachine stampt in een onverbiddelijk tempo door. Die kan niet wachten omdat een columnist er om vijf voor tien al schrijvende achter is gekomen dat ze niet meer vindt wat ze eerst vond. En niet meer weet wat waar is.
2020 was een mooi jaar voor mensen zoals ik, mensen die het plezierig vinden om te trappelen in drijfzand, en er graag al schrijvende achter komen dat ze niet meer weten wat waar is. Het land van melk en honing en verwarmde fietspaden werd door het noodlot bezocht. Handen schudden, eens door politici verheven tot totempaal van de Nederlandse superieure cultuur, werd plots onrein verklaard. De vrijetijds – economie, voor hele volksstammen de zin van hun bestaan, ging op slot. In een samenleving die drijft op permissiviteit en dat-maak-ik-zelf-wel-uit, werden directieven uitgevaardigd: blijf thuis, houd afstand. Mensen raakten hun inkomen kwijt, hun zekerheden, hun toekomstperspectief. Ze raakten elkaar kwijt.
Dat was niet de afspraak. Wij, inwoners van dit land, hebben recht op een overheid die ons voor rampen behoedt – of dat dachten we althans. Als we ons leven tijdelijk moeten stilleggen omdat ons iets onbegrijpelijks is overkomen, moet dat iemands schuld zijn. We hebben immers recht op voorspelbaarheid. Op een uitgestippelde route naar de uitgang, met keiharde garanties van alle boven ons gestelden. Bovendien hebben we recht op vakantie.