Remco Campert (1929-2022) overleden
Licht van mijn leven
Het levenslicht zag ik in Den Haag
maar in Amsterdam, Van Eeghenlaan zeven,
te midden van dichters (Luceberts schaterlach,
Schierbeeks hikkende Boek Ik), zagen
mijn wóórden het licht
dat me niet meer verliet, trouw
door dik en dunner dan dik
nu zoveel jaren later
loop ik nog even door de straten
van datzelfde Amsterdam, tot
in een knipperend ogenblik
het leven me loslaten zal
laat me dan, dat moment gekomen,
opnieuw nog even
zweven boven het Stedelijk
dan verder al hoger
boven de bomen in het Vondelpark
waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje dat ik eens op een tramhalte zag
Namens de familie Campert delen wij u mede dat Remco Campert, dichter, schrijver en columnist, afgelopen nacht in zijn woonplaats Amsterdam is overleden. Hij is tweeënnegentig jaar geworden. Hiermee verliest de Nederlandstalige literatuur een virtuoos auteur en een van haar meest geliefde schrijvers. Uitgeverij De Bezige Bij is intens bedroefd en diep getroffen door zijn dood.
Uitgever Francien Schuursma: ‘Remco Campert (1929) was ruim zeventig jaar onlosmakelijk verbonden met onze uitgeverij. Zijn vriendschap en zijn loyaliteit aan ons huis waren voor ons van onschatbare waarde en zullen blijvend worden gekoesterd. Decennialang heeft zijn werk lezers geïnspireerd en ontroerd. Het is mijn stellige overtuiging dat de woorden van Remco Campert, ook voor toekomstige generaties, springlevend zullen blijven.’
In het voorjaar van 1950 richtte Remco Campert met Rudy Kousbroek het tijdschrift Braak op. In juli van datzelfde jaar werd de redactie uitgebreid met Lucebert en Bert Schierbeek. Na het verschijnen van de bloemlezing Atonaal in 1951, onder redactie van Simon Vinkenoog, werden de daarin opgenomen dichters, onder wie naast Remco Campert ook Gerrit Kouwenaar, Jan G. Elburg en Hugo Claus, aangeduid als de Vijftigers, een groep jonge, hemelbestormende dichters die een revolutie ontketende in de Nederlandstalige poëzie en literatuur.
Remco Camperts eerste publicatie als dichter was Ten Lessons with Timothy (1950), in een oplage van vijfentwintig stuks gestencild op een lichtdrukmachine. Daarna volgde zijn eigenlijke debuut Vogels vliegen toch (1951). In 1952 kwam Campert met de publicatie van de dichtbundel Een standbeeld opwinden bij De Bezige Bij terecht. Het was de eerste in een schier eindeloos lange rij publicaties bij de uitgeverij die in de oorlog ‘Het Lied der Achttien Dooden’, de rijmprent van zijn vader Jan Campert (1902-1943), illegaal had uitgegeven om verzetsactiviteiten te financieren. De uitgever, Geert Lubberhuizen, zou een tweede vader voor Remco worden.
Naast poëzie schreef Remco Campert ook vele romans en novellen. Onder meer Het leven is vurrukkulluk (1961) en Tjeempie! of Liesje in Luiletterland (1968) bereikten een groot publiek en groeiden uit tot hedendaagse klassiekers.
In 1976 ontving Campert de P.C. Hooftprijs voor zijn poëzie. De jury schreef: ‘Het hele poëtische oeuvre van Remco Campert overziend, is de jury onder de indruk gekomen van de persoonlijke kroniek van de jaren 1950-1970 die erin is neergeschreven. De hachelijke en belachelijke feiten van deze levensperiode zijn door de dichter onvergetelijk geboekstaafd.’ Het was een van de vele prijzen die Campert in zijn imposante loopbaan als schrijver en dichter werden toegekend, met als summum de Prijs der Nederlandse Letteren in 2015.
Remco Campert kwam niet alleen via zijn boeken in contact met het grote publiek. Vanaf 1989 trad hij samen met Jan Mulder en Bart Chabot voor volle zalen op met komische voorleesvoorstellingen die een ware sensatie waren. Samen met Jan Mulder schreef hij ook jarenlang de wisselcolumn CaMu in de Volkskrant, de krant waarvoor hij ook zijn Somberman-stukken schreef, over het gelijknamige personage dat hij voor het eerst opvoerde in Somberman’s actie, het Boekenweekgeschenk van 1985.
In de jaren die volgden bleef Remco Campert op het hoogste niveau schrijven. Zo verscheen in 2004 Een liefde in Parijs, zijn eerste roman in tien jaar tijd. Het boek werd zeer lovend besproken – ‘Hier is een meester aan het werk’, aldus Het Parool – en groeide uit tot een grote bestseller. Ook zijn Dagboek van een poes (2007), over de belevenissen van de kat van een schrijver, was een doorslaand succes.
Onder de titel Een knipperend ogenblik verscheen in 2018 een biografisch portret van Remco Campert, van de hand van Mirjam van Hengel. In 2019 publiceerde Remco Campert Mijn dood en ik, een dichtbundel waarin hij op uiterst lucide wijze de dood in de ogen kijkt. Hij was toen negentig jaar oud. Het zou zijn laatste bundel blijken.
Hoe innig Remco Campert met De Bezige Bij verbonden was, werd eens te meer benadrukt op 15 juni 2017. Op die dag onthulde hij de befaamde regels uit zijn eigen verzetsgedicht ‘Iemand stelt de vraag’, die zijn aangebracht op de zijgevel van het pand van de uitgeverij in de Van Miereveldstraat in Amsterdam-Zuid. De beroemde eerste regel luidt: ‘Verzet begint niet met grote woorden / maar met kleine daden’. Dat deze woorden een grote zeggingskracht blijven houden bleek onlangs nog. Nadat het Russische leger Oekraïne binnenviel in februari van dit jaar, werd het gedicht in het Russisch, Oekraïens, Engels en vele andere talen vertaald en verspreid door uitgevers wereldwijd. Want poëzie bestaat niet alleen op papier, zoals Remco Campert zelf ook ten diepste wist en verwoordde in zijn onsterfelijke gedicht ‘Poëzie is een daad’:
Poëzie is een daad van bevestiging. Ik bevestig dat ik leef, dat ik niet alleen leef. Poëzie is een toekomst, denken aan volgende week, aan een ander land, aan jou als je oud bent. Poëzie is mijn adem, beweegt mijn voeten, aarzelend soms, over de aarde die daarom vraagt. Voltaire had pokken, maar genas zichzelf door o.a. te drinken 120 liter limonade: dat is poëzie. Of neem de branding. Stukgeslagen op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen, maar herneemt zich en is daarin poëzie. Elk woord dat wordt geschreven is een aanslag op de ouderdom. Ten slotte wint de dood, jazeker, maar de dood is slechts de stilte in de zaal nadat het laatste woord geklonken heeft. De dood is een ontroering. |